7.7.10

‘Ga jij rijden?’ vraagt Ruben die mij ophaalt van Zanderij, de populaire benaming van het International Airport Johan Adolf Pengel, als ik aan de rechterkant van de enorme pick-up truck wil instappen. Oh ja, ze rijden hier links en het stuur zit rechts. Rudiment van het Engelse bewind. Wist ik wel maar dat is niet het eerste waar je aan denkt als je de plantenkassenlucht inademt en de groene palmbomen ziet. Suriname zit in de lange regenperiode en dat is te zien. Veel plassen op de weg en de weilanden die we passeren staan bijkans helemaal onder water. ‘De koeien eten vanavond soep’ zegt Ruben. We passeren een paar doorweekte brommerrijders.

Na het bekijken van het ruime appartement dat de komende weken mijn huis zal zijn, rijdt Ruben me naar ‘Het Vat’, een bij toeristen en expats geliefde gelegenheid op wat je het Leidscheplein van Paramaribo zou kunnen noemen. Met zeilen overdekt kijkt iedereen naar ‘de wedstrijd’. Veel oranje, en nauwelijks te onderscheiden van Nederlandse equivalenten. De Surinamers blijken echter zeer verdeeld. Aan de ene kant de Nederland-haters. Zij waren voor Brazilië, de grote buurman, en juichen nu voor Uruguay, niet omdat ze daar enige binding mee hebben maar gewoon om tegen Nederland te kunnen zijn. De andere helft heeft oranje shirts,vuvuzela’s en andere oranjewaar. Gejuich stijgt op als Elia nog even mag meedoen. Na de wedstrijd is de verdeeldheid weer verdwenen, want als er een feestje gevierd wordt, doet de reden er niet meer toe. Het Parbobier vloeide rijkelijk.